
Jurisprudentie
AD5906
Datum uitspraak2001-06-20
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/24221
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/24221
Statusgepubliceerd
Indicatie
SAMENVATTING
AC-procedure / Kosovo / Serviërs.
Eiser behoort tot de Servische bevolkingsgroep en is afkomstig uit Kosovo. Reeds gelet op de inhoud van het ambtsbericht van 25 januari 2001 is de rechtbank van oordeel dat de veiligheidssituatie van etnische Serviërs uit Kosovo in de periode voorafgaand aan de totstandkoming van het ambtsbericht zorgelijk was. Voorts blijkt uit informatie van de UNHCR/OSCE van 26 maart dat de algehele veiligheidssituatie voor minderheden in Kosovo van oktober 2000 tot en met februari 2001 verslechterd is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder nader onderzoek van de veiligheidssituatie van de Servische minderheid in Kosovo in het algemeen en de veiligheidsrisico’s verbonden aan terugkeer heeft kunnen overwegen dat geen sprake is van een dermate substantiële discriminatoire bejegening van eiser vanwege zijn etnische afkomst, dat eiser hierdoor ernstig beperkt wordt in zijn bestaansmogelijkheden en dat eiser terug kan keren naar zijn land van herkomst.
Gelet op het voorgaande leende de asielaanvraag zich niet voor een zorgvuldige afdoening in het aanmeldcentrum. De bestreden beschikking is onvoldoende zorgvuldig en derhalve in strijd met artikel 3:2 Awb genomen. Beroep gegrond.
Uitspraak
UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/24221 OVERIO GZ
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1967,
van Joegoslavische nationaliteit,
IND dossiernummer 0106.05.8063,
eiser,
gemachtigde: mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, advocaat te Ulft;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Meines, ambtenaar ten
departemente.
1 Procesverloop
1.1 Op 5 juni 2001 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 8 juni 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.2 Bij beroepschrift van 8 juni 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 15 juni 2001 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC), dient beoordeeld te worden of de aanvraag in het kader van de AC-procedure zonder schending van zorgvuldigheid had kunnen worden afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van eiser komt op het volgende neer.
Eiser behoort tot de Servische bevolkingsgroep en is afkomstig uit Kosovo.
Eiser is op 3 september 1998 door strijders van het UCK opgepakt, vastgehouden, mishandeld en gedwongen te werk gesteld. Op 4 oktober 1998 kon eiser ontsnappen.
Hierna keerde eiser terug naar zijn woonplaats Obilic. Na de oorlog werden langzaam alle Serviërs uit deze plaats verjaagd. Vanaf 15 juni 1999 was eiser als enige Serviër over in zijn appartement. Eiser werd steeds vaker onder druk gezet. Op een nacht werd er een half uur lang heel hard op de deur van eiser gebonkt. Eiser heeft zijn woning toen via het raam verlaten en is in augustus 1999 naar zijn ouders in Priluzje vertrokken.
Begin april 2001 ging eiser vissen aan de rivier Lab. De ene kant van de rivier wordt bewoond door Serviërs en de andere kant door Albanezen. Aan de overkant van de rivier passeerde een Albanese jongen. Na ongeveer vijf minuten kwam deze jongen terug met een pistool en richtte dat op eiser. De jongen haalde de trekker over maar het pistool was ongeladen. Eiser besloot hierop definitief zijn land te verlaten.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat gelet op hetgeen is aangevoerd en hetgeen overigens bekend is, geen enkel vermoeden bestaat dat eiser in zijn land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
3.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat voor hem als etnische Serviër geen normaal leven mogelijk is in Kosovo. Diverse gezaghebbende organisaties schetsen een zeer alarmerend beeld met betrekking tot de situatie waarin de Servische minderheid in Kosovo zich thans bevindt. Eiser verwijst hiertoe naar het laatste ambtsbericht, informatie van de UNHCR en recente informatie van de UNHCR/OSCE betreffende de positie van minderheden in Kosovo. Diverse omringende landen hebben hierin aanleiding gezien om etnische Servirs (voorlopig) niet terug te zenden naar Kosovo. Onder deze omstandigheden is absoluut geen sprake van een AC waardige zaak.
4 Overwegingen
4.1 Eiser heeft aangegeven afkomstig te zijn uit een Servische enclave ten zuiden van Mitrovica die twee dorpen beslaat en ongeveer 4000 inwoners telt. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake de situatie in Kosovo van 25 januari 2001 wordt de situatie van Serviërs die wonen in enclaves in Kosovo nauwlettend door de UNHCR en de OSCE gemonitord. Volgens voornoemd ambtsbericht kan in het algemeen gesteld worden dat, dankzij de aanwezigheid van KFOR, de veiligheidssituatie binnen de enclaves redelijk is. Buiten de enclaves loopt men zonder KFOR-bewaking echter een groot risico slachtoffer te worden van etnisch geweld. Voorts blijkt uit de inhoud van het ambtsbericht dat niet in alle ons omringende landen op asielverzoeken van etnische minderheden wordt beslist. Gedwongen terugkeer van deze groepen wordt door de ons omringende landen vooralsnog niet verantwoord geacht. Reeds gelet op de inhoud van dit ambtsbericht is de rechtbank van oordeel dat de veiligheidssituatie van etnische Servirs afkomstig uit Kosovo in de periode voorafgaand aan de totstandkoming van het ambtsbericht zorgelijk was.
Voorts blijkt uit informatie van de UNHCR/OSCE van 26 maart 2001 (7th Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo), betrekking hebbend op de periode oktober 2000 tot en met februari 2001, dat de algehele veiligheidssituatie voor minderheden in Kosovo gedurende deze periode verslechterd is. Het aantal aanvallen op personen en bezittingen van mensen behorende tot een etnische minderheid is toegenomen. Ook zijn de aanvallen beter georganiseerd, gecoördineerd en doelgerichter dan voorheen. Het rapport noemt aanvallen op de transportroutes die ten behoeve van minderheden worden gebruikt om tussen de enclaves onderling en tussen de enclaves en Servië te kunnen reizen. Bij deze aanvallen zijn meerdere (dodelijke) slachtoffers gevallen. Tevens blijkt dat (Roma en) Serviërs uit Kosovo meer dan andere minderheidsgroeperingen slachtoffer zijn van etnisch geweld. Verder stellen de UNHCR/OSCE zich blijkens de 'Conclusions and Recommendations' op het standpunt dat:
"The issue of return is intrinsically linked with that of security. Ongoing security threats to minority groups continue to preclude the possibility of promotion of return at this stage. Kosovo Serbs and RAE are at particular risk and should not under any circumstances be deported by asylum states. (..)"
Gelet op de zorgwekkende informatie en ondubbelzinnige conclusie van de zijde van de UNHCR/OSCE en de omstandigheid dat het ambtsbericht (gedeeltelijk) dateert van voor de periode waarop deze informatie betrekking heeft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder nader onderzoek van de veiligheidssituatie van de Servische minderheid in Kosovo in het algemeen en de veiligheidsrisico's verbonden aan terugkeer -zoals het gebruik moeten maken van onveilige transportroutes- heeft kunnen overwegen dat geen sprake is van een dermate substantiële discriminatoire bejegening van eiser vanwege zijn etnische afkomst, dat eiser hierdoor ernstig beperkt wordt in zijn bestaansmogelijkheden en dat eiser terug kan keren naar zijn land van herkomst.
4.2 Gelet op het voorgaande leende de asielaanvraag zich niet voor een zorgvuldige afdoening in het aanmeldcentrum en moet worden geconcludeerd dat de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig en derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Derhalve dient de beschikking te worden vernietigd en is het beroep gegrond. Verweerder zal opnieuw op de aanvraag dienen te beschikken.
4.3 Nu eiser in het gelijk wordt gesteld, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten.
5 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 5 juni 2001;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag zal beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier op 20 juni 2001
_________________________________________________________________________
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 20 juni 2001